Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Gij zult ook maken [33]haar [34]schotelen, en haar [35]rookschalen, en haar [36]platelen, en haar [37]kroezen (met welke [38]zij bedekt zal worden); van louter goud zult gij ze maken. 33. Te weten, der tafel. 34. Er waren twaalf schotels, naar het getal der toonbroden; Lev.24:5. 35. Het Hebreeuwse woord betekent allerlei holligheid, of vaten die hol zijn, gelijk een palm van de hand. Deze vaten dienden om reukwerk in te doen; zie Lev.24:7. 36. Versta, dekschotels, of dekplattelen, gelijk zij genoemd worden, Num.4:7. Hebreeuws, plattelen der dekkingen, of, der besprengingen. 37. Anders, bezemen; dienende om de tafel te reinigen. 38. Te weten de tafel, die met al deze vaten toegericht zou worden.